Schelte Abes (Vf)

Geboortedatum: 
26 september 1731
Geboorteplaats: 
Oldeouwer
Sterfplaats: 
Doniaga (1790)

Schelte Abes (Vf) wordt op 26 september 1731 in Oldeouwer geboren. Hij is de zoon van Abe Jelles en zijn tweede vrouw Pietje Tjepkes. In het Doopboek van de hervormde gemeente van Ouwsterhaule, Oldeouwer en Nijega wordt vermeld:

Den 30 september heeft Abe Jelles zijn kind laten dopen ’t welks den 26 dato geboren is en genaamt Schelte

Schelte is het zevende kind in een gezin dat uiteindelijk negen kinderen zal tellen: Jelle, Siebrich, Geeske, Jeltje, Aafke (allen uit het huwelijk van Abe Jelles met Joukje Romkes), Aukje, Schelte, Eelke en Tjepke.

Vader Abe is boer. Ten tijde van Scheltes geboorte pacht hij nog een boerderij met 36 hectaren grond, maar het gaat bergafwaarts doordat de economie in een flinke recessie raakt. Rampen en tegenslag (overstromingen, misoogsten en veepest) doen de rest. Enkele jaren later is het gezin verkast naar een boerderij met slechts 15 hectaren grond. Uit belastingaanslagen blijkt dat het gezin verder verarmt en bij de volkstelling van 1744 staat het te boek als ‘gealimenteerd’ (= bedeeld, armlastig).

Schelte werkt als boerenknecht in zijn geboortestreek. Het lukt hem om in 1758 een boerderij te pachten in Nijega. Schelte is dan 26 jaar en zijn gehele bezit bestaat uit drie koeien en drie vaarzen.

In de speciekohieren van Doniawerstal van 1758 valt het volgende te lezen:

Nijega No. 1 – Jolt Hinnes vertrokken met inwoon na Holland en in plaats Schelte Abes te voren vrijgesel overal.

Speciekohier Nijega: Schelte Abes
No. 1 S H HH K R G P Totaal
1758 0 2 3 3 0 0  
1759 0 2 6 2 0 1  
1760 0 2 6 2 0 0  
1761 0 2 6 4 0 1  
1762 0 2 9 0 0 1  
1763 0 2 9 0 0 1  
1764 0 2 8 2 0 2  

Speciekohieren zijn boeken waarin jaarlijks geheven belastingen werden aangetekend. Deze belastingen, de vijf speciën, werden in eerste instantie afzonderlijk geheven, maar later om praktische redenen gebundeld. De vijf speciën waren: het schoorsteengeld, het hoofdgeld, het hoorngeld, het middel op de bezaaide landen en het paardengeld.
In de speciekohieren zijn ze met een letter afgekort boven kolommen terug te vinden.

S = schoorsteengeld
H = hoofdgeld
HH = half hoofdgeld
K = koeien
R = rieren (= vaarzen)
G = gezaai (= middel op bezaaide landen)
P = paarden

In feite is Schelte met drie koeien en drie vaarzen nog maar een keuterboertje. Het lukt hem echter in een paar jaar tijd zijn veestapel uit te breiden tot acht koeien, twee vaarzen en twee paarden. En hij droomt van meer. Inmiddels boert hij niet meer op no. 1, maar via no. 4 in 1761 naar no. 3 in 1764. Toch blijken Schelte en Wiebrichje niet tevreden met de plek die ze hebben verworven. Hadden ze meer in hun hoofd? Droomden ze van een grote boerderij met veel land, op een plek waar je flink vooruit kon? Waarschijnlijk wel, maar het zou nog even duren voordat ze daartoe de kans kregen. Eerst maakten ze nog een tussenstap naar Boornzwaag, vlakbij Langweer. In het speciekohier 1764 lezen we: ‘No. 3 – Schelte Abes vertrokken naar no. 2 Boornzwaag.’  En in het speciekohier van Boornzwaag staat vermeldt: ‘No. 2 Reytsen Jans weduwe. Hier bij op een heerd  Schelte Abes van no. 3 Nijega.’ Schelte en Wiebrichje trokken dus in bij de weduwe van Reytsen Jans om daar verder te boeren. Welk verhaal daar achter zit, is niet duidelijk, maar het zou slechts een tussenstation blijken te zijn.

Inmiddels zijn Schelte en Wiebrichje ook begonnen met de opbouw van een gezin, een groot gezin zoals later zal blijken. Dat lijkt misschien logisch in verband met de hoge kindersterfte in die tijd en met de waarschijnlijk gebrekkige mogelijkheden tot geboortebeperking, maar het is het niet.
Dr. Faber heeft in zijn dissertatie aangetoond dat het grote gezin (huishoudens met meer dan drie kinderen) tot de uitzonderingen behoorde. Faber maakte gebruik van de gegevens van de volkstelling 1744, die voor de grietenij Doniawerstal bijzonder nauwkeurig zijn opgetekend. Van de 400 huishoudens waren er 277 waarin kinderen voorkwamen. In die 277 huishoudens waren gezamenlijk 714 kinderen aanwezig, een gemiddelde van 2,58 per huishouden. De huishoudens met respectievelijk 1 en 2 kinderen maakten meer dan de helft van het totaal uit. Gezinnen met meer dan 3 kinderen bedroegen samen nog geen kwart van het totaal, terwijl het maximum aantal kinderen per huishouden 7 bedroeg. En dat kwam slechts tweemaal voor. Het grote gezin was hier dus eerder uitzondering dan regel. Faber concludeert (nadat hij andere mogelijke factoren heeft ontzenuwd) dat in die tijd al bewust aan gezinsplanning werd gedaan. Deden Schelte en Wiebrichje niet aan gezinsplanning of lukte dat niet? Of kozen zij misschien bewust voor een groot gezin? Schelte was zelf immers het zevende kind uit een gezin van negen. Ze moeten dan wel veel vertrouwen hebben gehad in hun toekomst, want het viel niet mee om alle monden te voeden. Schelte wist dat uit eigen ervaring.

Op 14 maart 1760 krijgen Schelte en Wiebrichje een zoon. Ze noemen hem Abe, naar opa Abe Jelles. Abe Jelles het dat waarschijnlijk niet meer meegemaakt. Hij zou dan 75 jaar geweest zijn. Niet onmogelijk, echter wel onwaarschijnlijk: slechts 10% van de bevolking werd ouder dan 60 jaar. De gemiddelde leeftijd lag in die tijd zo rond de 45 jaar. De kleine Abe wordt twee dagen later, op 16 maart 1760 gedoopt.

Anderhalf jaar later bevalt Wiebrichje van een tweeling: Jan en Jelle, beiden geboren op 6 augustus en gedoopt op 9 augustus 1761. Lang hebben ze waarschijnlijk niet geleefd, want op 27 oktober 1762 bevalt Wiebrichje opnieuw van een zoon, die ze Jan  noemt en op 17 december 1764 wordt Jelle  geboren. De zuigelingensterfte was in de 18e en 19e eeuw nog bijzonder hoog. Statistische gegevens laten zien dat tussen de 20 en 25% van de kinderen voor het eerste levensjaar overleed. Schelte en Wiebrichje zullen het enkele jaren later nog eens meemaken.

Op 1 juni 1788 trouwt Jan in Langweer met Trijntje Dirks . Ze vestigen zich in Doniaga, op boerderij nummer 4 , waar hun doxhter Antje wordt geboren. Ze wonen op slechts enkele honderden meters afstand van Schelte en Wiebrichje en hebben mogelijk samengewerkt. Broer Jelle woont vanaf 1792 als vrijgezel in en helpt als boerenknecht mee. Bij de start in 1788 telt het bedrijf twaalf koeien, maar het groeit uit tot zestien koeien in 1794. Dat is het jaar waarin Jelle overlijdt. Jan boert alleen verder, maar ook hij komt te overlijden. Vanaf 1798 draait Trijntje het bedrijf alleen, tot zij zelf in 1799 sterft.


De boerderij van Scheltes Abes in 2007

Het jaar 1765 is een belangrijk jaar geweest voor Schelte en Wiebrichje. Met hun drie kleine kinderen vestigen ze zich op een boerderij in Doniaga. Ze kregen deze kans doordat in die tijd veel boeren er noodgedwongen de brui aan gaven en er nogal wat boerderijen leeg stonden. Dat had alles te maken met een aaneenschakeling van problemen voor de boerenstand: overstromingen, veepest, misoogsten en dat in een context van slechte economische omstandigheden. De belastingen en de steeds hoger uitvallende dijklasten deden de rest. In het floreenkohier 1768 van Doniawerstal wordt de boerderij die Schelte Abes betrekt, als volgt omschreven: ‘Een plaats met huysinge, groot 100 pondematen.’ Een Friese pondemaat is 3674 m², dus het gaat hier om ruim 36 hectare land. Als je je realiseert dat in die tijd voor elke koe gemiddeld 1,79 hectare land nodig was, kun je bijna de gedachten van Schelte en Wiebrichje raden. Ze wilden hun veestapel verdubbelen en een voor de veenweidestreek groot bedrijf opbouwen.

In de speciekohieren van Doniawerstal van 1765 staat het volgende opgetekend:
Doniaga, nr. 9: Wijben Wierda vertrokken naar no. (niet ingevuld) Jiskenhuysen. En in plaats (nu geen ‘meyer’ houdende).’ Het laatste is doorgestreept. Het kohier vervolgt: ‘Schelte Abes van no. (niet ingevuld) Boornzwaag. S 3 – H 0 – HH 2 – K 12 – R 4 – G 0 – P 1’. Er is geen totaal ingevuld.
Doniaga nr. 9 is de boerderij met land die in het boek van Postma  Dunegea 25/26 (Stimpleats 16) wordt genoemd. Het speciekohier 1765 vermeldt dat Wijben Wierda er is vertrokken. Hij heeft zich in Jiskenhuizen gevestigd. Gewoonlijk werd dat vrij exact in de kohieren vermeld. De belastinginner noteert vervolgens dat de boerderij leeg staat. Interessant is te zien dat hij deze notitie vervolgens doorstreept en vermeldt dat Schelte Abes er zijn intrek heeft genomen. Schelte en Wiebrichje werken hard om het bedrijf op te bouwen. En het lukt.

Vijf jaar nadat Schelte en Wiebrichje op Dunegea 25/26 zijn begonnen, worden ze aangeslagen voor 16 caroliguldens en 10 stuivers. Ze hebben twee schoorstenen dichtgemetseld, dat scheelt £ 6 per jaar. Het bedrijf dat ze opbouwen is een melkveebedrijf, hun veestapel bestaat uit 14 koeien. Veel groei heeft er in de eerste vijf jaar niet ingezeten. Dat had alles te maken met de derde veepestepidemie die grote delen van Friesland in de 18e eeuw teisterde. De eerste golf duurde van 1713 tot 1719, de tweede van 1744 tot 1765 en was de hevigste, de derde veepestgolf duurde van 1769 tot 1786. Het leek maar een kleine terugslag te zijn, maar toch stierf in Doniaga in 1769 maar liefst 86% van het aanwezige vee. Uit het overzicht blijkt dat Schelte er nog goed doorheen komt. Zijn veestapel is wel gekrompen, maar van decimering is gelukkig geen sprake.

Hoofdgeld werd door Schelte en Wiebrichje niet betaald, wel half hoofdgeld. Dat betekent dat ze niet gerekend werden tot de gegoeden. Ze hadden misschien wat vermogen opgebouwd, maar geen aanzienlijk bedrag. Later zullen we zien dat daar verandering in komt. Ook voor ‘gezaai’ wordt niets geheven. Omdat de bodem in Doniaga vooral uit laagveen bestaat, is deze niet geschikt om er gewassen op te verbouwen. Dat maakte de bedrijfsvoering in tijden van veepest overigens een stuk kwetsbaarder. Schelte en Wiebrichje konden niet, zoals veel boeren in andere delen van Friesland, bij sterfte van het vee overschakelen op gewassen. Ze verdienden hun inkomen met hun vee. Niet zozeer vanwege de melk – die werd in die tijd nog niet zo veel gedronken als tegenwoordig -, maar met de verkoop van boter en kaas. Faber  heeft berekend dat een koe jaarlijks 2½ vierendeel (van 80 pond) boter opleverde en 1 schippond (= 300 pond) kaas. Gezamenlijk leverde dat per koe zo’n £ 55 per jaar op. In 1770 leverde de kudde van Schelte dus zo’n £ 715 op.

Maar er waren ook lasten die moesten worden betaald. Hiervoor werden al ‘de vijf speciën’ genoemd. Schelte Abes werd in 1770 aangeslagen voor £ 16 – 10 – 0 (16 caroliguldens en tien stuivers). Ook de ‘heffing op de floreen’ werd genoemd, een soort onroerend goed belasting. De heffing daarvan werd meestal verrekend met een andere grondbelasting: de ‘reële goedschatting’. Deze belasting werd voor het eerst geïntroduceerd in 1711 om de kosten van de Spaanse successieoorlog te dekken. Het zou eenmalig zijn, maar al in 1713 kwam de belasting terug om pas in 1806 te verdwijnen. In de reële goedschatting vormde de huurwaarde (‘Huyr’) van vaste goederen de heffingsgrondslag. Als er al floreenrente was geheven, werd het met elkaar verrekend. Dubbele belasting betalen, hoefde gelukkig niet. In 1765 vermeldt het reëelkohier dat op stemplaats 16 in Doniaga £ 21 – 0 – 4 ‘volle lasten’ worden geheven. Dat betekende inclusief de heffing op de floreen en waterschapslasten (dijklasten). In het reëelkohier van 1766 lezen we dat de boerderij wordt aangeslagen voor een ‘Huyr’ van £ 305. daarvan wordt £ 200 aan floreenrente afgetrokken, waardoor £ 105 aan reële goedschatting overblijft. Omgerekend tegen het toen geldende tarief moet Schelte Abes in 1766 uiteindelijk £19 – 1 – 12 betalen. In 1770 is dat £ 18 – 3 – 10. Hiermee komt het totaal aan belastingen (vijf speciën + floreenrente + reële goedschatting) voor Schelte Abes in 1770 op £ 34 – 13 – 10.

Schelte houdt in 1770 dus ongeveer £ 680 over om de pacht te betalen, zijn bedrijf te voeren en zijn gezin te voeden en te kleden. Per maand is dat ongeveer £ 57. Omgerekend naar de waarde van het geld in 2011 zou het neerkomen op een jaarinkomen van zo'n € 13.580,--.

Inmiddels heeft het gezin zich verder uitgebreid. Op 29 december 1766 wordt Gerben  geboren. Hij wordt op 18 januari 1767 in Sint Nicolaasga gedoopt. Op Gerben kom ik hierna nog terug. Twee jaar later ziet Pietje  het levenslicht op 5 april 1769. Ze wordt op 23 april in Sint Nicolaasga gedoopt. Oud is ze niet geworden, want op 8 juli 1770 krijgen Wiebrichje en Schelte opnieuw een dochter die ze Pietje  noemen. Van de acht kinderen die ze hebben gekregen, zijn er inmiddels drie jong gestorven. Dat moet een groot verdriet voor ze zijn geweest. Ook over Pietje is niet meer bekend.

Op 3 april 1773 wordt Hendrik geboren. Hij is de volgende belangrijke schakel in de familiestamboom. Op 18 april 1773 wordt Hendrik in de Hervormde kerk in St. Nicolaasga gedoopt. Tot slot wordt op 27 januari 1775 Gerbrig geboren. Een maand later, op 26 februari wordt zij in St. Nicolaasga gedoopt. Gerbrig trouwt op 3 juni 1798 met Jan Karsten uit Tjerkgaast. Jan behoort tot de zogenaamde ‘Gietersen’, turfgravers die in de tweede helft van de 18e eeuw in grote getalen vanuit Giethoorn en omgeving naar Friesland trokken om er turf te steken. Jan en Gerbrig krijgen twee kinderen: Schelte  en Wiebrichje. Bij de geboorte van Wiebrichje wonen ze in IJlst. Mogelijk is Gerbrig in het kraambed overleden, want op 3 juni 1804 hertrouwt Jan Karsten met Antje Jochems uit Delfstrahuizen . In 1811 neemt Jan Karsten de familienaam Kok aan. Schelte is dan dertien jaar en Wiebrichje is overleden. Het gezin woont dan in Koudum.

Schelte Abes en Wiebrichje Jans staan in de periode 1763 tot 1772 als lidmaat ingeschreven in de hervormde gemeente van Tjerkgaast, Sint Nicolaasga, Doniaga, Idskenhuizen en Legemeer.

Interessant is nog de vermelding van Schelte Abes in de Autorisatieboeken van het Nedergerecht Doniawerstal. We lezen daar dat Schelte Abes met Meine Botes wordt aangewezen als curator voor Zwaantje Jans (17 jaar), Meine Jans (15 jaar) en Minke Jans (12 jaar) nadat hun vader Jan Tietes uit Oldeouwer is overleden.

En dan slaat het noodlot ook voor Schelte en Wiebrichje toe. In 1790, net als het bedrijf gaat floreren, overlijdt Schelte Abes. Hij is dan 59 jaar. In de speciekohieren van dat jaar  staat bij nr. 9 genoteerd: ‘Schelte Abes overleden, nu de weduwe.’ En vervolgens komt de aanslag. Uit de autorisatieboeken weten we echter dat er op 21 april 1790 een nieuwe voogd wordt aangewezen voor de kinderen van wijlen Jan Tietes. Schelte Abes is dus ergens in april 1790 overleden.

Wiebrichje zet dan het bedrijf alleen voort. Ze weet zich daarbij gesteund door haar zoons Gerben (24 jaar) en Hendrik (17 jaar). En ze doet het goed. In de jaren na het overlijden van Schelte, neemt met de veestapel ook het vermogen toe. In 1795 betaalt Wiebrichje geen half hoofdgeld meer, maar wordt ze aangeslagen voor hoofdgeld. Ze betaalt daarvoor £ 4. Hoofdgeld of familiegeld werd betaald door ingezetenen die een eigen vermogen van £ 600 of meer hadden. Hoe de heffing van £ 4 precies is berekend, is niet geheel duidelijk. In 1795 werd het hoofdgeld gedeeltelijk afgeschaft en in 1797 geheel. Duidelijk is in ieder geval dat Wiebrichje en haar kinderen een zekere welstand hadden bereikt.

In 1799 sterft ook Wiebrichje. In de speciekohieren van dat jaar staat het volgende genoteerd: ‘Schelte Abes weduwe overleden, nu de kinders.’ En vervolgens de aanslag voor de vijf speciën. Vanaf 1801 vermelden de speciekohieren Gerben Scheltes als boer op Doniaga 25/26. Uit andere bronnen weten we dat Gerben en Hendrik het bedrijf van hun ouders voortzetten.