Familie Smit
De Familie Smit is met de familie Brandsma verbonden via Leuntje Smit (1849 - 1923), mijn overgrootmoeder van moeders kant. Van origine stamt deze familie uit Zandvoort. Omstreeks 1755 vestigt Arent Hendricks Smit (1719 - 1789) zich met zijn gezin in Noordwijk en vanaf dat moment is de familie Smit met Noordwijk verbonden. Het is een familie van vissers. Met hun pinken en bomschuiten varen ze de Noordzee op om schol en schelvis te vangen, met haringbuizen gaan ze op haringvangst.
Halverweg de 14e eeuw wordt al gesproken over pinken, maar ook over scollscepe, hoeckscepe en slabbote. Met de scholscheepjes werd voor de kust met sleepnetten gevist op schol, tong en garnalen. De hoeckschuitjes visten met de beug (= een lange lijn met haken waaraan aas zat) op kabeljauw, schelvis, makreel en schol.
Kabeljauw
De slabboten waren iets groter. Ze werden vooral gebruikt voor de haringvangst met de vleet (= een samenstel van drijfnetten).
Vissen met de vleet
Pinken werden in de meeste kustdorpen gebruikt, omdat zij op het strand konden landen. Dat gebeurde bij vloed, zodat de bootjes bij eb droogvielen en dan gemakkelijk gelost konden worden. Bij opkomend tij konden ze dan eenvoudig worden vlot getrokken. Hetzelfde geldt voor de bomschuiten.
De bomschuit is een merkwaardig vaartuig: met zijn overnaadse bouw, een lengte-breedteverhouding van 2 : 1, een platte bodem en een enigszins afgeronde steven en kim lijkt dit schip nog het meest op een drijvende sigarenkist. Maar de bomschuit was uitermate geschikt om op onze lage kust te landen. Met volle lading en onder zeil landden de bomschepen bij vloed op de kust.
Bomschuit
Wanneer een bomschuit was geland, werd direct met het lossen van de vangst begonnen. De vis werd in manden te kijk gezet, de fijnere soorten werden in vierkanten op het strand gelegd en ondermaatse vis werd als mest voor het land verkocht. De opbrengst daarvan was voor de bemanning.
Intussen waarschuwde de dorpsklinker met zijn koperen klink de dorpelingen. Als de stokhouder, de afslager en de naschrijver op het strand waren gearriveerd, kon de visafslag beginnen. De stokhouder wees met zijn stok een partij vis aan en de afslager riep dan in hoog tempo het aantal stuivers in een afdalende reeks. Als iemand 'mijn' riep was hij de koper. De afslager noteerde dan zijn naam en de naschrijver maakte van elke koop een briefje.
Bij de prijs van de koop kwam nog een stuiver godsgeld. Dat was bestemd voor de kerk, het weeshuis en het armenhuis. De afschrijver had recht op een wekelijks zootje vis. De visafslag was aan de afschrijver verpacht. Uit de opbrengst van de afslag moest hij zijn hulpjes betalen en de pacht. Van de reders kreeg hij een duit van elke gulden die hij had omgezet.
Nadat de vis was verkocht, werd deze met wagens maar nog veel vaker te voet afgevoerd naar de plaatselijke markten. Voor Zandvoort was dat Haarlem, voor Noordwijk was dat Leiden. Het vervoer te voet werd gedaan door zogenaamde vislopers. Dat waren voornamelijk vrouwen en kinderen, die met zware manden vis op de rug vele kilometers moesten lopen om de vis op de markt aan de man te brengen.
Visloopster
De haringvangst was het belangrijkste onderdeel van de kustvisserij. Zodra de bomschuit vrij van het strand was, zette het schip koers naar de Shetland Eilanden. In de baai van Lerwick verzamelden in de vroege zomer honderden Hollandse schepen voor de haringvangst. Aangekomen bij de visgronden werd de vleet in zee gezet. De bemanning ging vervolgens aan de avondmaaltijd: thee, zeekaak en makreel die op de kachel was gebraden. Meestal was er pap en bier toe. Vervolgens ging de bemanning te kooi.
Haring bij de vleet
's Nachts om een uur of twee of drie werd de vleet binnengehaald. De haring werd uit de netten geschud en in de krebben (= afgeschotte gedeelten) op het dek bewaard. Bij halve vleet werd er gepauzeerd en als de complete vangst was binnen gehaald, was het zo rond de klok van zes of zeven uur in de morgen. Na wat brood en koffie ging de bemanning de haring kaken. Met het kaakmesje werd de gal met bijbehoren uit de haring gehaald. Een goede visser kaakte ruim 600 haringen (= twee kantjes) per uur.
Haring kaken
De gekaakte haring ging in manden die gesorteerd stonden naar maatjes (= haring waarvan de hom of kuit nog zeer weinig is ontwikkeld), volle (= haring waarvan de geslachtsproducten goed zijn ontwikkeld) en ijle (= haring die al heeft gepaaid en zeer mager is) haring. Vanuit de manden werden de haringen in een warbak geschept en door het zout geroerd. Daarna werden de haringen in tonnen gelegd. Het kaken duurde afhankelijk van de grootte van de vangst tot ongeveer één uur in de middag.
Pieter Smit (1818 - 1896), achterkleinzoon van Arent Hendricks Smit is eveneens visser. Hij woont met zijn vrouw Jannetje van der Niet (1819 - 1887), dochter uit een vissersfamilie, in Noordwijk aan Zee. Ze krijgen 11 kinderen, waarvan er 5 al jong overlijden. Dochter Leuntje wordt in 1849 in huisnummer 102 geboren, op een steenworp afstand van de Noordzee.
Noordwijk aan Zee in 1849
Op haar 27e trouwt Leuntje in Sassenheim met Leendert Klok.
Als deze na 3 jaar overlijdt, hertrouwt Leuntje op 2 juni 1881 met Leendert Batenburg (1854 - 1914). Leendert is weduwnaar en heeft evenals Leuntje een zoontje uit zijn eerste huwelijk. Samen krijgen ze nog 8 kinderen, waarvan Gijsbertus (1886 - 1961) mijn grootvader is. Leendert is bloembollenkweker in Sassenheim.
Een bijzonder lid uit de Smit-familie is Engel Smit (1833 - 1916). Nadat hij als stuurman op een koopvaardijschip heeft gevaren, wordt Engel vanaf 1867 reder in Noordwijk aan Zee. De volgende schepen zijn van hem:
- NW1 De Vrouw Catherina
- NW2 De Jonge Leendert
- NW3 Johannes en Engelbert
- NW3 De Jonge Cornelia
- NW3 Koningin Wilhelmina
- NW4 Willem Beukelszoon
- NW5 Alida en Maria
- NW20 De Jonge Dirk
- NW29 Margaretha en Maria
- VL136 Noordwijk
Leydse Courant (3 december 1873)
Leidsch Dagblad (15 november 1890)
Engel Smit was jarenlang lid van de reddingsbrigade. Uit kranteberichten blijkt dat hij vele moedige reddingen heeft verricht.
Leidsch Dagblad (27 mei 19011)
Op de foto bovenaan deze pagina Jan Perfors met zijn vrouw Neeltje Spaargaren op het strand bij Noordwijk aan Zee. Jan is de zoon van Jan Perfors (1850 - 1908) en Pietje Smit (1852 - 1904).
Bijlage(n):
Generaties
Generatie I:
Abe
Generatie II:
Siebout Abes
Generatie III:
Jelle Siebouts
Generatie IV:
Abe Jelles
Generatie V:
Schelte Abes
Generatie VI:
Hendrik Scheltes Brantsma
Generatie VII:
Jan Hendriks Brandsma
Generatie VIII:
Lykele Jans Brandsma
Generatie IX:
Gooitzen Lykeles Brandsma
Generatie X:
Rindert Brandsma